Brandbrieven

Gepubliceerd op 9 oktober 2022 om 22:36

Een brandbrief is een brief, neergelegd door zogenaamde Bokkenrijders, waarin wordt gedreigd een bepaald gebouw in brand te steken als er geen geldsom werd betaald.  

Joannes Corfs zou hier slachtoffer van zijn geworden; op 4 november 1773 werd zijn boerderij in brand gestoken, nadat hij een brandbrief genegeerd had. Op 27 februari 1774 werd er weer een brandbrief bij hem neergelegd. 

Brandbriefleggers 

In de Bokkenrijdersprocessen bekenden zes mannen in juli en augustus 1774 dat zij 's nachts op vliegende bokken naar Maastricht waren gevlogen om een brandbrief bij het Wittevrouwenklooster neer te leggen. De mannen die dit bekenden, werden bij hun executie levend verbrand. (Vergelijkbaar met hoe er van verdachten die bekenden de duivelseed te hebben gezworen soms twee vingers werden afgehakt, en hoe verdachten die slachtoffers bij overvallen met hun voeten in het haardvuur hadden gelegd, soms ook met vuur behandeld werden bij de tortuur.) Het fenomeen van brandbrieven was eigenlijk typisch iets van de Loonse Bokkenrijdersprocessen, maar ook in Overmaas kwam het fenomeen een keer voor; de eerste en enige verdachte in Overmaas die hierover sprak was Antoon Brassé, uit het proces van Schin op Geul. Hij verklaarde op 8 februari 1775 dat er een brandbrief was neergelegd bij het Wittevrouwenklooster in Maastricht.  

Enkele bekende voorbeelden van brandbriefleggers waren Jan van Muijsen, die er in 1774 één zou hebben gelegd, en Nolleke van Geleen (Joannes Arnold van de Wal), die hetzelfde zou hebben gedaan rond 1786. Vooral rondom Bree werden er veel brandbrieven gelegd. 

Link met de Bokkenrijders 

Brandbrieven waren niks nieuws; al vanaf de zestiende eeuw, door toenemende geletterdheid, werden er volop brandbrieven gelegd. Meestal leidden dit soort brieven niet daadwerkelijk tot brandstichting. Pas vanaf de derde vervolgingsperiode, vanaf 1770, kwamen de Bokkenrijders voor in dit soort dreigbrieven. Als er al een Bokkenrijdersbende heeft bestaan, die de overvallen en kerkdiefstallen uit de processen heeft gepleegd, dan is de kans groot dat de leggers van deze brandbrieven hier niks of weinig mee te maken hadden. Zij speelden waarschijnlijk in op de angst die de bevolking had voor de Bokkenrijdersbende; de processen waren immers in volle gang, er werden uit elk dorp tientallen mensen opgepakt, en er leefden allerlei verhalen over de bende onder de bevolking. Daarom wekte het angst op om in zo'n brandbrief te zetten dat je een “bockereyder” was en “door de duivel geregeerd werd”. Voor zover de brandbrieven terugkomen in de processen, is het een verhaal dat verdachten van elkaar overnemen, net als de eed die leden van de Bokkenrijdersbende zouden hebben gezworen. 

Referenties 

Pasing, T. & Ramaekers, G. (1972). De woeste avonturen van de Bokkerijders. Limburgs dagblad. 

Van Gehuchten, F. (2014). Bokkenrijders. De schande van Limburg. De derde en grootste bokkenrijdersvervolging, 1770-1778, Heerlen: Leon van Dorp. 

https://historiesvzw.be/wp-content/uploads/2021/02/TS2017_2_3_Brandbrieven.pdf  

https://www.bokkenrijders.com/publicaties-en-artikelen/17-nolleke-van-geleen  

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.