Peter Müller

Gepubliceerd op 3 oktober 2022 om 11:30

Peter Müller of Peter Muller (ook wel ‘den Haemmaeker’) (Gereonsweiler, c. 1748 – Herzogenrath, 27 mei 1772) was een haammaker uit Ubach en vermeend Bokkenrijder. Hij was één van de eerste arrestanten uit de derde vervolgingsperiode en ontwikkelde zich in de loop van zijn proces tot (valse) spijtoptant.

Persoonlijk leven

Over het persoonlijk leven van Peter Müller is weinig bekend. Hij was waarschijnlijk een zoon van Wilhelm en Mechtilde Wüllenweber. Als jongeman leerde hij het vak van haammaker bij een haammaker in Puffendorf. (Een haam is het juk van een trekdier zoals een paard of een os, gemaakt van hout en leer.) Rond zijn twintigste trouwde hij met Maria Jaspers, de dochter van Joannes Jaspers en Agnes Hennes, en vestigde hij zich in het ‘Koijegat’ in Ubach. Ze kregen twee dochters, die werden geboren in 1767 en 1771. (Aangezien Müller in januari 1771 werd gearresteerd, is er een kans dat hij zijn jongste dochter nooit ontmoet heeft.) In zijn proces beschuldigde Müller onder anderen zijn schoonvader en zijn zwager ervan ook Bokkenrijders te zijn geweest.

Arrestatie

De eerste arrestant van de derde vervolgingsperiode, Joseph Keyser, noemde Müller's naam al heel snel: bij zijn eerste scherpverhoor, op 10 januari 1771, werd Müllers naam ruim veertig keer genoemd. Hij was opgepakt voor de diefstal van het paard, maar moest van justitie ook allemaal andere misdaden bekennen, misdaden die gepleegd zouden zijn door de beruchte Bokkenrijdersbende. Onder druk van de tortuur bekende hij.

Müller vermoedde blijkbaar dat hij gearresteerd zou worden, want hij was gevlucht naar Guliks gebied. Toch werd hij, ongeveer 22 jaar oud, gearresteerd en opgesloten op de burg Rode in Herzogenrath. Op 31 januari werd hij onder tortuur verhoord. Hij was waarschijnlijk de tweede arrestant in de derde vervolgingsperiode en werd beschuldigd van de misdaad waarmee het allemaal begon: de diefstal van een paard van boer Schutz uit Waubach. Mogelijk was deze diefstal gepleegd door Joseph Keyser en Peter Müller samen, en had Müller de jongere dief het gevaarlijke werk van de verkoop van het gestolen paard laten afhandelen. Hierbij werd Keyser betrapt en gearresteerd, wat leidde tot een aaneenschakeling van bekentenissen en arrestaties.

Proces

Op 31 januari werd Müller onder tortuur verhoord. Nadat hij een tijdje met duimschroeven was gepijnigd, bekende hij. Bij dit verhoor en bij een vrijwillige verklaring op 6 februari beschuldigde hij een twintigtal inwoners uit Ubach. Mogelijk bekende hij alleen om te voorkomen dat hij nogmaals gemarteld zou worden. Op 13 februari ontsnapte hij uit de gevangenis, maar hij werd de volgende dag alweer opgepakt. Op 23 februari werd hij geconfronteerd met Leonard Ploum, op 16 maart met zijn zwager Dirk Jaspers, en op 14 mei met Adolf Steins. Bij al deze confrontaties hield Müller zijn beschuldigingen vol, waar andere verdachten hun verklaringen vaak introkken na confrontatie met de persoon die ze beschuldigd hadden. Hij deed een aantal vrijwillige bekentenissen, mogelijk om de tortuur te ontwijken: op 6, 8 en 21 februari, 7 maart en 19 en 28 juni.

Van 10 tot 13 juli legde hij nog meer vrijwillige verklaringen af, waarbij hij meer dan vijftig mensen ervan beschuldigde medeplichtig te zijn aan de overvallen die door de Bokkenrijdersbende gepleegd zouden zijn. Dit waren mensen uit het land van Rode en het Gulikse land. Mogelijk hoopte hij dat hij langer zou blijven leven door veel te bekennen en veel mensen te beschuldigen, maar toch werd hij op 27 mei 1772 geëxecuteerd aan de galg op de Beckenberg bij Herzogenrath. Hij hield het meer dan een jaar vol.

Bekentenissen

In de tijd dat hij gevangen zat, beschuldigde Müller tientallen mensen uit de streek waarin hij woonde; het gros van de volwassen mannen uit zijn dorp werd door hem of Joseph Keyser beschuldigd. Veel van die mensen werden vervolgens opgepakt en onder tortuur verhoord, waardoor ook zij mensen begonnen te beschuldigen. Op die manier kwam de derde vervolgingsperiode op gang.

Müller beschuldigde onder anderen zijn zwager Dirk Jaspers, de broer van zijn vrouw Maria. Dirk Jaspers was net als Peter Müller een haammaker. Hij zou geholpen hebben bij de diefstal van het paard van boer Hendrik Schutz uit Waubach. Jaspers beschuldigde na zijn arrestatie op zijn beurt Müller ook weer; Müller zou de bendeleider zijn geweest en de bendeleden in zijn huis hebben ontvangen, waar ze met zwartgemaakte gezichten moesten beloven elkaar nooit te verraden.

Ook beschuldigden Keyser en Müller schoenmaker Baltus of Balthasar Kirchhoffs uit het nabijgelegen Merkstein. Hij was veel ouder dan Keyser en Müller en kwam niet uit hun dorp. Veel schrijvers denken daarom dat Keyser en Müller gehoord hadden dat Balthasar Kirchhoffs niet deugde. Ze beschuldigden ook de chirurgijn van Herzogenrath, beter bekend als Joseph Kirchhoffs; Balthasars broer.

Müller en Keyser keerden zich tegen hun bewakers. Al bij Keysers eerste scherpverhoor, waarin ook Peter Müller genoemd werd, werd Leonard Ploum beschuldigd, de gevangenisbewaker. Keyser zei dat Ploum hem gevraagd had om te herroepen, en Müller vertelde dat Ploum een brief had met wel zeventig namen van medeplichtigen. Ook de bewakers Joannes Dammers, Joannes Boijmans en Leonard Louppen werden door Müller beschuldigd. Het is goed mogelijk dat Müller en Keyser hen beschuldigden uit wraak omdat ze betrokken waren bij hun gevangenschap, of omdat zij de bewakers om gunsten hadden gevraagd die werden geweigerd. (Joannes Dammers was eigenlijk een veldbode; zij werden ook ingezet als gevangenisbewakers en waren vaak betrokken bij arrestaties, wat mogelijk tot wrok kon leiden bij de verdachten.)

Ook beschuldigt hij op een gegeven moment zijn schoonvader, Joannes Jaspers, ervan een Bokkenrijder te zijn. Deze bekentenis trok hij echter later weer in.

Bij Müller kwam het verhaal over de eed naar boven, die bendeleden moesten zweren om lid te worden. Hij vertelde dat ze een eed van trouw hadden gezworen en dat hun namen toen werden genoteerd in een boek van twee vingers dik. Eerst zei Müller dat zijn naam niet in het boek was gezet, maar later veranderde hij zijn verhaal en zei hij dat dit toch wel gebeurd was, elf of twaalf jaar eerder. Toen zou hij ongeveer elf jaar oud zijn geweest.

Verzonnen misdaden

Müller voegde af en toe ongevraagd details toe aan zijn verklaringen; zo zei hij dat zijn medeplichtigen de schout van Ubach, aanwezig bij de ondervraging, van zijn paard zouden schieten. Hij wist ook te vertellen dat de vrouw van Balthasar Kirchhoffs, Maria Notermans, in mannenkleren meedeed aan de overvallen. (Zijn bekentenissen leidden tot de arrestatie van Notermans, die later echter wist te vluchten.) Ook vertelde hij het verhaal van een overval die nooit heeft plaatsgevonden, op Hof Drinhuysen in Ubach. Volgens Müller vertrokken er 64 mannen naar de hoeve. Acht gingen er naar het huis, de rest bleef op wacht staan. Ze wilden gaan inbreken, maar drie knechten kwamen door de poort naar buiten en de bende sloeg op de vlucht.

Zowel Joseph Keyser als Peter Müller hadden hoe dan ook een levendige fantasie; zo bekenden ze dat ze bij de overval bij de pastorie in Hoengen van 20 op 21 juni 1770 een monstrans hadden gestolen, terwijl er in de getuigenverklaring geen sprake is van een gestolen monstrans. Joseph Keyser vertelde dat Peter Müller de zegen zou hebben gegeven met de gestolen monstrans, de defensor noster aspice zou hebben gezongen en deze vervolgens in stukken zou hebben geslagen. De stukken werden uitgedeeld. De verdachten na Keyser en Müller herhaalden deze verklaring, met verdraaide details: de monstrans werd stukgeslagen in het ene verhaal, in het andere verhaal juist verkocht in Vlasland of in Keulen. Deze verhalen deden ook drie jaar later nog de ronde en werden steeds erger gemaakt, onder andere door de advocaat-fiscaal Van Steeland, die zei dat Maria Notermans op de monstrans geürineerd zou hebben. Er zou zelfs op zijn geschoten met pistolen.

Executie

Op 27 mei 1772, zestien dagen na het overlijden van chirurgijn Joseph Kirchhoffs, werd Peter Müller opgehangen aan de galg op de Beckenberg bij Herzogenrath. Hij werd samen met Mayers en Schuermans geëxecuteerd. Müller was de eerste geweest die Schuermans had genoemd als medeplichtige.

Peter Müller was ongeveer 23 of 24 jaar oud toen hij stierf.

In fictie

In het boek “Bende van de Bokkenrijders” ziet de hoofdpersoon hoe een jongeman genaamd “Witte Peter” wordt opgepakt voor de diefstal van een paard. Door zijn arrestatie ontstaat er een massaproces tegen de Bokkenrijders. In dit boek is Peter ook echt een Bokkenrijder. Hij wordt samen met ene Hendrik Pijls gearresteerd, wiens naam niet in de processtukken voorkomt. Er is bij de fictieve versie van de paardenroof geen sprake van Joseph Keyser.


Bronnen

Van Gehuchten, F. (2014). Bokkenrijders. De schande van Limburg. De derde en grootste bokkenrijdersvervolging, 1770-1778, Heerlen: Leon van Dorp. p. 25-39, 240
Van Eekelen, J. (z.d.). Bokkenrijders en afstammelingen > Muller, Peter > Peter Müller, zadelmaker in Ubach, gefolterd, galg 1772. johnve.home.xs4all. Geraadpleegd op 29 september 2022, van https://johnve.home.xs4all.nl/AFS_3/A361.html#365
Van Reen, T. (2014). De Bende van de Bokkenrijders. Breda: De Geus.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.